Low VWF behoort tot Ziekte van Von Willebrand type 1
Low VWF behoort tot Ziekte van Von Willebrand type 1
Titel
Low VWF behoort tot Ziekte van Von Willebrand type 1
Tijdschrift
Blood - 2024
Auteurs
Ferdows Atiq (Erasmus MC)...Karin van Galen (Van Creveldkliniek)
Samenvatting in het Nederlands
Binnen de medische wereld is discussie over de definitie van type 1 VWD (ziekte van Von Willebrand). Eerdere richtlijnen raadden aan dat patiënten met Von Willebrand factor (VWF)-waarden onder de 30 IU/dL (30%) gediagnosticeerd werden als type 1 VWD, terwijl patiënten met aanzienlijke bloedingen en VWF-niveaus tussen 30-50 IU/dL werden gediagnosticeerd als 'Laag VWF' (lage waarden van Von Willebrand-factor). In de meest recente internationale richtlijn is deze laatste categorie verdwenen en spreekt men alleen van VWD als bij waarden tussen de 30-50 IU/dL een verhoogde bloedingsneiging bestaat. Om de relatie tussen type 1 VWD en Laag VWF te verduidelijken, zijn de gegevens uit twee grote landelijke studies vergeleken– het betreft de studie gegevens van 162 patiënten met Laag VWF uit het Low VWF in Ireland Cohort (LoVIC) en 403 patiënten met type 1 VWD uit de Willebrand in Nederland (WiN) studie.
Bij 47% van de type 1 VWD-patiënten uit de WiN studie bleven de VWF-waarden onder de 30 IU/dL, ondanks toenemende leeftijd. Daarentegen stegen de VWF-waarden in 30% van de Ierse patiënten met Laag VWF (30-50 IU/dL) en normaliseerden ze (stegen >50 IU/dL) bij 23% van de WiN-patienten. Belangrijk is dat de VWF waarden en de toename van de hoeveelheid VWF per jaar in het bloed bij patiënten overlapten tussen Laag VWF patiënten en WiN-patiënten met de diagnose type 1 VWD.
Bovendien toonde analyse aan dat de VWF waarden in het LoVIC-cohort en genormaliseerde WiN-patiënten niet anders zouden zijn geweest als de diagnose op dezelfde leeftijd zou zijn gesteld. Evenzo werden geen verschillen gevonden in het voorkomen van VWF-gen mutaties, verhoudingen de verschillende stollingsfactoren, of desmopressine-respons (stijging van VWF waarden na toediening van DDAVP) tussen LoVIC- en genormaliseerde WiN-patiënten.
Samenvattend tonen deze bevindingen aan dat Laag VWF geen aparte klinische of pathologische entiteit vormt. Het verschil bestaat alleen door leeftijdsafhankelijke stijging van VWF bij type 1 VWD. Als bij een verhoogde bloedingsneiging om volwassen leeftijd VWF waardes tussen de 30-50 IU/dL worden gemeten past dit dus bij de diagnose type 1 VWD, het betreft geen aparte categorie. Deze gegevens hebben dan ook belangrijke implicaties voor toekomstige classificatiecriteria van VWD. Want indien pas op volwassen leeftijd een verhoogde bloedingsneiging wordt geconstateerd met lage VWF waardes -iets wat met de bekende vertraging in diagnostiek bij VWD niet zelden voorkomt- is het niet te laat om de diagnose VWD alsnog te stellen en goede begeleiding en behandeling te starten om toekomstige bloedingsproblemen te voorkomen.Binnen de medische wereld is discussie over de definitie van type 1 VWD (ziekte van Von Willebrand). Eerdere richtlijnen raadden aan dat patiënten met Von Willebrand factor (VWF)-waarden onder de 30 IU/dL (30%) gediagnosticeerd werden als type 1 VWD, terwijl patiënten met aanzienlijke bloedingen en VWF-niveaus tussen 30-50 IU/dL werden gediagnosticeerd als 'Laag VWF' (lage waarden van Von Willebrand-factor). In de meest recente internationale richtlijn is deze laatste categorie verdwenen en spreekt men alleen van VWD als bij waarden tussen de 30-50 IU/dL een verhoogde bloedingsneiging bestaat. Om de relatie tussen type 1 VWD en Laag VWF te verduidelijken, zijn de gegevens uit twee grote landelijke studies vergeleken– het betreft de studie gegevens van 162 patiënten met Laag VWF uit het Low VWF in Ireland Cohort (LoVIC) en 403 patiënten met type 1 VWD uit de Willebrand in Nederland (WiN) studie.
Bij 47% van de type 1 VWD-patiënten uit de WiN studie bleven de VWF-waarden onder de 30 IU/dL, ondanks toenemende leeftijd. Daarentegen stegen de VWF-waarden in 30% van de Ierse patiënten met Laag VWF (30-50 IU/dL) en normaliseerden ze (stegen >50 IU/dL) bij 23% van de WiN-patienten. Belangrijk is dat de VWF waarden en de toename van de hoeveelheid VWF per jaar in het bloed bij patiënten overlapten tussen Laag VWF patiënten en WiN-patiënten met de diagnose type 1 VWD.
Bovendien toonde analyse aan dat de VWF waarden in het LoVIC-cohort en genormaliseerde WiN-patiënten niet anders zouden zijn geweest als de diagnose op dezelfde leeftijd zou zijn gesteld. Evenzo werden geen verschillen gevonden in het voorkomen van VWF-gen mutaties, verhoudingen de verschillende stollingsfactoren, of desmopressine-respons (stijging van VWF waarden na toediening van DDAVP) tussen LoVIC- en genormaliseerde WiN-patiënten.
Samenvattend tonen deze bevindingen aan dat Laag VWF geen aparte klinische of pathologische entiteit vormt. Het verschil bestaat alleen door leeftijdsafhankelijke stijging van VWF bij type 1 VWD. Als bij een verhoogde bloedingsneiging om volwassen leeftijd VWF waardes tussen de 30-50 IU/dL worden gemeten past dit dus bij de diagnose type 1 VWD, het betreft geen aparte categorie. Deze gegevens hebben dan ook belangrijke implicaties voor toekomstige classificatiecriteria van VWD. Want indien pas op volwassen leeftijd een verhoogde bloedingsneiging wordt geconstateerd met lage VWF waardes -iets wat met de bekende vertraging in diagnostiek bij VWD niet zelden voorkomt- is het niet te laat om de diagnose VWD alsnog te stellen en goede begeleiding en behandeling te starten om toekomstige bloedingsproblemen te voorkomen.